Worldviews Discussion Paper

De bitterzoete smaak van de wereld
Eindeloos verlangen

Hubert Van Belle

1. Eenheid in de verscheidenheid

Zoals een reiziger heeft de mens nood aan betrouwbare kaarten om zich in de wereld te oriënteren en zijn bestemming te vinden. Deze kaarten, wereldbeelden genoemd, geven een beeld van de structuur van de wereld en tonen de grote samenhangen die de werkelijkheid kenmerken. Wereldbeelden zijn mentale modellen die de mens zich samen met zijn medemensen van de wereld vormt en waarin al zijn ervaringen kunnen ingepast worden. Met behulp van wereldbeelden tracht de mens de wereld te begrijpen, zich door het leven te slaan en aan zijn diepste verwachtingen te beantwoorden. Complete wereldbeelden leggen het wat, hoe, waarom en waartoe van de wereld waarin we leven in zijn essentie vast. Een volwaardig wereldbeeld geeft dus niet alleen een beschrijving van de grote lijnen van de werkelijkheid maar zoekt ook een verklaring voor het gebeuren. Bovendien worden de plaats en opdracht van de mens in de wereld erin omschreven. Wereldbeelden geven dus ook antwoorden op waarde- en zingevingsvragen. Daarbij verwijzen religieus geïnspireerde wereldbeelden naar hetgeen de mens en de wereld overstijgt en bieden ze een hoopvol perspectief. Dikwijls zijn deze wereldbeelden verpakt en verscholen in regels, geboden en verboden, taboes, verhalen, ...

Persoonlijke wereldbeelden zijn in de meeste gevallen zeer intuïtief opgebouwd en bevatten uiteenlopende fragmenten. Deze fragmenten werden overgeleverd of berusten op eigen ervaring. Ze hebben een levensbeschouwelijke, ideologische, culturele of wetenschappelijke achtergrond. Dergelijke spontane wereldbeelden dekken echter de werkelijkheid niet volledig af, missen structuur en weerstaan slechts ten dele aan de toetssteen van de realiteit. Dit geldt ook voor de collectieve wereldbeelden, zeker in de huidige post-moderne tijd. De ingrijpende veranderingen ten gevolge van de snelle wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, de tanende invloed van de traditionele zingevingssystemen en de groeiende contacten met andere culturen leiden tot een verdere fragmentering van de in zwang zijnde wereldbeelden. Dit is eveneens het geval voor de wetenschap die bijna volledig de differentiërende toer opgegaan is en in superspecialisaties uiteenvalt. Ook de massamedia zijn met hun grote en uiteenlopende informatie-aanbod verantwoordelijk voor een verregaande versnippering van de opinies in de maatschappij. Wereldbeelden worden net als de "grote verhalen" als gevaarlijk afgewezen en een gesprek tussen wetenschap en waarde- en zingevingsssytemen wordt als onmogelijk gezien.

Worldviews verzet zich tegen die stellingen en pleit voor integrerend wereldbeelden-onderzoek. De leden van deze denkgroep zijn er van overtuigd dat al wat is een zekere samenhang vertoont en in vrij grote mate intellectueel kan omvat en begrepen worden. Een rationeel opgebouwd wereldbeeld moet een samenhangende weergave trachten te vormen van de globale werkelijkheid en een zo betrouwbaar mogelijk referentiekader bieden voor het menselijk handelen. Daarbij moeten zowel feiten als waarden aan bod komen. Het ene, alles omvattende wereldbeeld is ongetwijfeld een onbereikbare droom. Daarom wordt door sommigen gepleit voor een "atlas van wereldbeelden" bestaande uit een stel "kaarten" dat verschillende visies op en diverse domeinen van de werkelijkheid weergeeft. Uiteraard mogen ze elkaar in de overlappingszones niet tegenspreken. Om praktisch bruikbaar te zijn dient een wereldbeeld bovendien nog voldoende overzichtelijk en begrijpbaar te blijven. Het gaat dan ook niet om een gedetailleerd beeld van de werkelijkheid maar eerder om een schets die de grote contouren beschrijft. Een encyclopedie waarin duizenden onderwerpen samengevat en gerangschikt zijn komt dan ook niet in aanmerking als wereldbeeld. Dit is evenmin het geval voor een complex stelsel van wiskundige formules. Meestal wordt gebruik gemaakt van metaforen, beeldrijke gevallen die iedereen aanspreken, om de werkelijkheid op een kernachtige wijze te typeren. Men ziet de wereld als een tranendal, een verloren paradijs, een schouwtoneel...

Meer wetenschappelijk georiënteerde metaforen en de aspecten waarop ze nadruk leggen, zijn:

In deze tekst zal de organisatie als metafoor voor de wereld naar voor geschoven worden. Een organisatie is een doelgericht systeem en bestaat uit een aantal elementen die zodanig met elkaar samenspelen dat bepaalde doelstellingen nagestreefd worden. Een bedrijf dat winst tracht te maken om daarmee zijn voortbestaan te garanderen is een voorbeeld van een dergelijke organisatiestructuur. De drang om zich te bestendigen of te overleven speelt een voorname rol in het doelgericht gedrag van organisatiestructuren.

Is het wel mogelijk om iets betekenisvol te zeggen over de zeer complexe en gediversifieerde werkelijkheid? Spijts post-modernistische visies en chaostheorieën, staan de dingen niet volledig los van elkaar en zijn de verschijnselen niet helemaal onvoorspelbaar. Niet alles blijkt willekeurig, uniek en nieuw te zijn. De mens kan een aantal in ruimte en tijd terugkerende patronen onderkennen. Er bestaan bepaalde structuren en de gebeurtenissen vertonen zekere verbanden. Hierdoor wordt het mogelijk om wetten te formuleren en de wereld op een compacte manier te beschrijven. Men kan een vrij grote eenheid in de verscheidenheid en een globale lijn in de ontwikkelingen ontdekken. De structuren en gedragspatronen in de verschillende regio’s en niveaus van de werkelijkheid vertonen een grote overeenkomst. Er blijken gelijkaardige organisatieprincipes te gelden en er worden analoge evoluties doorlopen. Deze vaststellingen vormen de sleutel tot een rationele methode voor het afleiden van wereldbeelden. Door abstractie en generalisatie tracht men algemeen geldende structurele eigenschappen op te sporen. Daarbij dient men zowel de natuurwetenschappen als menswetenschappen te betrekken en met elkaar in verband te brengen. De barrière tussen beide domeinen is o.i. niet onoverkomelijk. Dit alles betekent niet dat we ons niet bewust zijn van de beperkingen van de rationaliteit.

In de volgende punten wordt een "proeve van wereldbeeld" voorgesteld. Daarbij richten we onze aandacht vooral op de vraag hoe de materie zich organiseert, de algemene structuren die ontstaan, de mechanismen die hierbij werkzaam zijn en de lijn die in de evolutie te onderkennen is. De opbouwende en afbrekende verschijnselen en de levenscycli die ermee samengaan kunnen hierbij niet genegeerd worden. Dit is eveneens het geval voor het doorgroeien naar hogere niveaus van de werkelijkheid. We bekijken de werkelijkheid gebruik makend van het denkkader van de systeemtheorie en de organisatieleer. Ook begrippen uit o.m. de cybernetica of stuurkunde, informatica en thermodynamica komen daarbij aan bod. Het toepassen van deze disciplines bij het afleiden van een wereldbeeld is niet toevallig. Het gaat om zeer algemene theorieën die in uiteenlopende domeinen toepasbaar zijn. Ze richten zich immers vooral op de structurele en functionele kenmerken van de onderzochte systemen en maken abstractie van de niet-essentiële specialistische aspecten. Bovendien gelden ze voor complex samengestelde gehelen en ingewikkelde processen. Deze toegepast-wetenschappelijke benaderingen hebben hun waarde bewezen bij het oplossen van veel gecompliceerde technisch-organisatorische problemen die de huidige technologische wereld stelt. Het "beheersen van complexiteit" is de voornaamste uitdaging van het modern technisch-wetenschappelijk denken. We zijn er dan ook van overtuigd dat hun instrumentarium met succes op de eveneens zeer complexe wereldbeeldenproblematiek kan toegepast worden.

We kunnen daarenboven niet verhelen dat de ondernemingswereld inspirerend gewerkt heeft. De snelle veranderingen die actueel in het economische weefsel optreden geven een beeld van het evolutieproces dat de werkelijkheid doorlopen heeft. De economie vormt als het ware een laboratorium voor uittesten van allerhande organisatievormen op hun levensvatbaarheid. Zeker in crisistijd kunnen we om ons heen en binnen een beperkte tijdspanne vaststellen hoe uiteenlopende soorten van bedrijfsorganisaties zich ontwikkelen. De talrijke ondernemingen betwisten elkaar de economische ruimte en vechten zeer doelgericht voor hun voortbestaan. Dit is ook instinctief of bewust het geval voor allerhande andere vormen van organisatie zoals levende organismen, insecten, nesten, zwermen, dieren, kolonies, kuddes, menselijke wezens, gezinnen, verenigingen, politieke partijen, staten, kerken en culturen. Deze vaststelling verduidelijkt waarom in de organisatorische visie op de werkelijkheid een groot belang gehecht wordt aan doelstellingsbegrip. Zoals verder zal aangetoond worden kan men ook doelstellingen formuleren voor niet-levende fysische systemen. De doelstellingen van een organisatie geven aan wat ze nastreeft en met welke bedoelingen de delen in het geheel ingeschakeld worden of zich inschakelen.

Indien we de werkelijkheid en de exacte wetenschappen die deze werkelijkheid rationeel trachten te beschrijven beschouwen, dan stellen zich een aantal fundamentele vragen:

Vooral de laatste vragen interesseren ons in deze tekst. Ze handelen over emergent gedrag en doelgerichtheid. Ze raken bovendien aan het algemeen aanvaard denkpatroon of paradigma van de exacte wetenschappen. De beperkingen van de analytische reductionistische methodes worden blootgelegd. We vragen ons af of er een verband kan gelegd worden tussen emergentie en doelgerichtheid. Is emergentie de manifestatie van een doelgericht proces? Het op een doel gericht gedrag wordt gezien als een universele karakteristiek die een brug kan slaan tussen de exacte wetenschappen en menswetenschappen. Het doelstellingsbegrip kan immers voor uiteenlopende types structuren stelsels, systemen, organismen en organisaties gedefinieerd worden. Bovendien verwachten we dat emergentie en doelgerichtheid een indicatie zullen geven i.v.m. het antwoord op de vraag waar het uiteindelijk om te doen is.

2. De gelaagde structuur van de werkelijkheid

De mens is als een reiziger in de mist. Alleen in zijn onmiddellijke buurt heeft hij een vrij duidelijk beeld van zijn omgeving. Van gebeurtenissen verderaf krijgt hij alleen een vage indruk. De mens zit gevangen in ruimte en tijd, tussen micro- en macrowereld. In zijn beeld van de werkelijkheid gaat hij ervan uit dat een reeks van gebeurtenissen plaats grijpt die op een tijdsschaal kunnen gerangschikt worden. Het verleden en heden bepalen in meerdere of mindere mate de toekomst. Het verleden kan niet meer beïnvloed worden en is onbereikbaar geworden. Terug in het verleden ingrijpen en herstellen wat mis ging gaat niet meer. De toekomst werd nog geen werkelijkheid maar lijkt open te liggen. De gebeurtenissen uit het verleden zijn alleen te reconstrueren uit de sporen die ze in het heden nagelaten hebben. De toekomst is dikwijls duister, onzeker en zelfs angstaanjagend. Zoals reeds in het vorig hoofdstuk opgemerkt werd is niet alles in de toekomst nieuw en onvoorspelbaar. In de stroom van gebeurtenissen kan men bepaalde verbanden ontdekken. Een aantal structuren blijft behouden en sommige verschijnselen keren terug. Deze vaststellingen vormen de basis van de wetenschap.

In de wetenschap neemt men ook aan dat de wetmatigheden die men ontdekt heeft universeel gelden en onafhankelijk zijn van de plaats van de observator en het ogenblik van de observatie. Ze zijn invariant voor verschuivingen in ruimte en tijd. Dergelijke transformaties nemen een belangrijke plaats in in de moderne fysica en worden symmetrieën genoemd. Dit alles houdt in dat we bekende verbanden tussen gebeurtenissen mogen "transplanteren" en uitgaande van de huidige toestand prognoses kunnen maken van toekomstige gebeurtenissen. In het mechanistische wereldbeeld werd zelfs aangenomen dat de natuurwetten uiteindelijk zouden toelaten om de toekomst volledig te voorspellen. Deze visie is niet houdbaar gebleken, zelfs voor deterministische systemen. Kleine oorzaken kunnen immers onverwacht grote gevolgen hebben. Dit doet zich voor bij zogenaamd chaotisch gedrag. Men krijgt bij niet-lineaire systemen soms ook te maken met plots optredende "catastrofale" sprongen. De evolutie kan ook onvoorspelbaar worden indien bifurcaties of vertakkingen tot onbepaaldheden leiden. De ontwikkelingen liggen dan niet in de lijn der verwachtingen en er kunnen zich verschillende alternatieve mogelijkheden aandienen. Volgens sommigen zouden ze dan ook ruimte bieden voor vrijheid en creativiteit. In alle geval blijkt de wetenschappelijke droom van een volledig planbare, beheersbare en maakbare wereld helemaal niet realistisch te zijn.

In de wetenschap gaat men er verder nog van uit dat de analytische methode met succes kan toegepast worden. Om een ingewikkeld probleem op te lossen, splitst men het op in gemakkelijker oplosbare deelproblemen die één na één opgelost worden. In feite past men de aloude "verdeel en heers" methode toe. Om het gedrag van een systeem te bestuderen splitst men het geheel op in eenheden waarvan het gedrag afzonderlijk onderzocht wordt. De analysefase wordt gevolgd door een synthesefase waarin men de eenheden terug samenvoegt en hun interacties in rekening brengt om het gedrag van het geheel af te leiden. In deze reductionistische benadering gaat men uit van de overtuiging dat de eigenschappen van een geheel volledig bepaald worden door de eigenschappen van de elementen waaruit het bestaat en de voorwaarden die hun onderlinge verbindingen kenmerken.

In de meeste gevallen wordt de analytische methode zoals op een hiërarchisch gestructureerde manier toegepast. Een boek kan bijvoorbeeld opgedeeld worden in hoofdstukken, paragrafen, zinnen, woorden en letters. Op een gelijkaardige manier kan men een organisme zien als opgebouwd uit organen, cellen, moleculen, atomen en kwantumdeeltjes. In de systeemtheorie benadert men de werkelijkheid als een web van relaties die het gedrag van de elementen en hun verbanden kenmerken. Bij een gestructureerde ontbinding van een systeem moet dan ook rekening gehouden worden met de samenhang tussen de elementen. Clusters van elementen die intens interageren en zich enigszins t.o.v. hun omgeving afschermen, worden samen beschouwd. Het gaat dus niet om een abstracte operatie die niets met de werkelijkheid te maken heeft. Dit leidt tot een visie op de werkelijkheid als een bouwpakket met bouwelementen die eerst tot onderdelen, vervolgens tot modules en tenslotte tot een geheel kunnen samengebouwd worden. Tijdens een dergelijk gestructureerde ontbinding ontstaan lagen, niveaus van detaillering. Men beschouwt het bestudeerde onderwerp min of meer in detail. De eenheden die men op een bepaald niveau vindt, worden in de lagere niveaus verder uitgerafeld tot kleinere eenheden en tenslotte tot basiselementen. Omgekeerd kan men stellen dat de gehelen van een lagere laag de bouwelementen van een hogere laag vormen. Kijken we op deze gestructureerde manier naar de wereld dan kunnen eveneens een aantal lagen onderscheiden worden:

Merk hierbij op dat we niet alleen fysische lagen onderkennen maar ook de gedragspatronen gestructureerd beschouwen. Een gelijkaardig lagenmodel wordt gehanteerd bij het verklaren van de werking van een persoonlijke computer (P.C.). Men heeft het over hardware, systeemsoftware en toepassingssoftware. Zowel de hardware als de software kunnen ontbonden worden en dit respectievelijk in elektronische componenten en programma-instructies. De software spreekt de functionele eenheden van de hardware aan die nodig zijn om het computersysteem op de gewenste manier te laten werken. Zonder hardware heeft software geen betekenis. De fysische lagen van de werkelijkheid vormen het platform, de voedingsbodem voor de hogere niveaus waarop de informatieverwerkende processen zich afspelen. Deze processen krijgen een steeds abstracter en symbolischer karakter.

Een grote droom van de wetenschap bestaat in het afleiden van de eigenschappen van de hogere lagen uit de karakteristieken van de lagere lagen. Deze afleiding zou volgens de reductionistische visie op de werkelijkheid geen onoverkomelijke problemen mogen opleveren. Het globaal gedrag van een geheel volgt immers uit het gedrag van de afzonderlijke elementen en hun wederzijdse beïnvloeding. Dit houdt in dat de werkelijkheid volledig door elementaire wetten bepaald wordt. Complexe structuren en gedragspatronen vinden bijgevolg hun verklaring in elementaire regels. Met eenvoudige Legoblokjes die op een beperkt aantal wijzen met elkaar kunnen gecombineerd worden kan men bijvoorbeeld de meest fantastische constructies bouwen. Bij simulaties met cellulaire automaten leiden eenvoudige regels tot een gedrag dat men met enige verbeelding "artficial life", kunstmatig leven, noemt. Indien deze visie tot in het uiterste doorgedreven wordt dan lijkt het mogelijk het gedrag van sociale organisaties uit de wetten van de kwantummechanica af te leiden. Men stelt echter vast dat de wetenschap voor het beschrijven van het gedrag in elk van de lagen van de werkelijkheid een beroep doet op andere talen en theorieën. De meeste wetenschappelijke benaderingen blijken niet invariant te zijn voor niveauveranderingen. De traditionele mechanica is bijvoorbeeld niet toepasbaar in de schimmige wereld van de kwantumdeeltjes. Het "opschalen" van de methodes van de mechanica naar de menswetenschappen lijkt evenmin zeer geslaagd te noemen. Is hier iets fundamenteel aan de hand? Vereist ieder niveau zijn eigen benaderingen die niet tot lagere niveaus te reduceren zijn?

We kunnen dit nog verder verduidelijken met het voorbeeld van de P.C. en zijn hardware- en softwarelagen. Voor het beschrijven van het gedrag van de P.C.-hardware kan men gebruik maken van de elektronica en Booleaanse algebra. Het computersysteem wordt meestal door DOS en Windows bestuurd. Uiteindelijk werkt de P.C.-gebruiker in veel gevallen met een Word-tekstverwerker of een Excel-rekenblad. In elk van de lagen worden aan de eisen van de laag aangepaste talen gebruikt. Het hoeft geen betoog dat de elektronica geen geschikte taal is om rekenbladen mee te definiëren. Alhoewel de hoger niveau talen (na compilatie) gebruik maken van de lager niveau programma-instructies die de elektronische functies activeren kan men toch niet stellen dat de hardware het gedrag van de P.C. volledig bepaalt. De hardware biedt een platform dat nog immens veel mogelijkheden van gebruik open laat. Door programmatie kan men de P.C. de nodige instructies geven om de gewenste taken uit te voeren. De resultaten hebben een betekenis voor de gebruiker en kunnen niet los van de context gezien worden. Een ander sprekend voorbeeld is het biljartspel. Ofschoon men met behulp van de mechanica in staat is de banen van de biljartballen te voorspellen, is deze taal niet geschikt om de spelregels in vast te leggen. Winnen en verliezen heeft geen betekenis in de mechanica. Ook hier blijken de wetten van de mechanica heel wat spelmogelijkheden open te laten en speelt de context een rol. Gaat het alleen om talen en theorieën die niet reduceerbaar zijn of hebben we hier met iets wezenlijks te doen?

Men dient zich in dit verband af te vragen hoe de eigenschappen van een geheel zich verhouden tot de eigenschappen van de delen. De eigenschappen van een geheel volgen niet zonder meer uit de karakteristieken van de delen. Een groep van intens samenwerkende mensen blijkt in verhouding veel meer te kunnen bereiken dan een aantal eerder onafhankelijk van elkaar optredende enkelingen. Men stelt dan ook dat het geheel meer is dan de som van zijn delen. Er wordt van een meerwaarde, synergie en win-win relaties gesproken. Men heeft het soms ook over een geheel dat anders is dan de delen waaruit het bestaat. Er blijken in de hogere niveaus van de werkelijkheid onverwachte eigenschappen op te duiken. Voorbeelden hiervan zijn leven, zelfbewustzijn en abstract taalgebruik. Men spreekt over emergent gedrag. De emergente eigenschappen die in de hogere lagen van de werkelijkheid verschijnen, vereisen nieuwe wetenschappelijke benaderingen. Bovendien lijken ze niet volledig reductionistisch te verklaren.

Het probleem van voorspelbaarheid van complex systeemgedrag komt hier terug aan de orde. Zelfs bij deterministische systemen bestaande uit componenten met deterministische eigenschappen kan chaotisch gedrag optreden. Dit gedrag is zo gevoelig voor kleine wijzigingen en vertoont zulke grillige evoluties dat het onvoorspelbaar wordt. Ook indien men over alle noodzakelijke gegevens beschikt om het probleem op te lossen, blijft het resultaat toch nog onbetrouwbaar in de praktijk. Zelfs het verhogen van de nauwkeurigheid biedt geen oplossing. We botsen hier blijkbaar op een fundamenteel probleem. De reductionistische methodes zijn niet steeds in staat een sluitend antwoord te bieden op de vraag om niet-lineair gedrag te voorspellen. Ofwel is dit antwoord niet te geven omwille van wezenlijke onzekerheden en onbepaaldheden in de natuur. Ofwel ontsnappen een aantal dingen aan de reductionistische methodes. Gaat er iets verloren bij het opsplitsen van een globaal probleem in deelproblemen en om wat gaat het?

Men kan enerzijds stellen dat de meerwaarde van het geheel t.o.v. zijn delen bepaald wordt door de onderlinge verbindingen en de interacties die ze veroorzaken. Door het in rekening brengen van de verbindingsvoorwaarden alleen lost men de geschetste problemen echter niet volledig op. Andere verklaringen voor het falen van de reductionistische analytische methodes zijn:

We kunnen hier ook naar de stelling van Gödel verwijzen. Een beperkt aantal consistente axioma’s volstaat niet om de rekenkunde volledig te onderbouwen. Men moet een beroep doen op steeds meer axioma’s om alle mogelijke geldende eigenschappen met stellingen te bewijzen. Kan op een analoge manier niet gesteld worden dat men met elementaire wetten alleen niet in staat zal zijn om de ganse werkelijkheid compleet te beschrijven? Naast elementaire locale regels gelden ook algemene voorwaarden die de mogelijkheden inperken. Het blijkt bijvoorbeeld dat men, om tot interessante simulaties met cellulaire automaten te komen, niet alleen goedgekozen locale regels maar ook algemene voorwaarden moet opleggen.

In de wereld van de elementaire deeltjes spelen niet alleen de wetten van de kwantummechanica een belangrijke rol. Er gelden ook behoudswetten die limieten stellen aan het nog altijd zeer mysterieuze gebeuren. Sommige behoudswetten drukken feitelijk invariantieprincipes uit en kunnen abstract als symmetrieën beschouwd worden. Deze symmetrieën zouden de grondslagen van de werkelijkheid vormen. L. Apostel onderkende niet alleen symmetrieën maar ook asymmetrieën of symmetriebrekingen en dit op elk niveau van de werkelijkheid. Symmetrie en symmetriebreking drukken respectievelijk de aspecten behoud en verandering uit. Ze kunnen ook in verband gebracht worden met "zijn" en "worden". Het was de bedoeling van L. Apostel om het wordingsproces uit de zijnsgronden af te leiden. Voor het doorbreken van de symmetrie is echter geen inhoudelijk bevredigende en operationeel bruikbare omschrijving beschikbaar. Bovendien blijkt niet steeds een reductionistische verklaring voorhanden. En dan hebben we het nog niet over het metafysische kader van de totaliteit dat zijn eisen stelt. Al het bestaande moet bijvoorbeeld eigenschappen bezitten die zijn bestaan toelaten. Hoe dan ook, de werkelijkheid is zo ingewikkeld en het aantal alternatieven zo groot dat men redelijkerwijs niet kan verwachten dat de elementaire wetten voor het oplossen van hoog niveau problemen bruikbaar zullen zijn. Bijgevolg is men feitelijk verplicht emergentie te aanvaarden zelfs al mocht dit verschijnsel zich in de werkelijkheid niet echt voordoen. Moet men zich eigenlijk niet afvragen waarom de reductionistische methodes nog zo succesvol zijn?

Inderdaad er wordt anderzijds ook gesteld dat delen in feite abstracties zijn die niet los kunnen gezien worden van de gehelen en de totaliteit waarin ze voorkomen. Bij hun isolatie worden ze uit hun natuurlijk kader gerukt en gedragen ze zich niet meer als "normaal". Legt het totaliteitskader zekere "eisen" op aan alles wat erin optreedt? Heeft een geheel een eigen identiteit waaraan de delen ondergeschikt zijn? Wordt de evolutie door de totaliteit in een bepaalde richting geduwd? Is emergent gedrag het resultaat van een doelgerichte evolutie? We hebben nog geen volledig klaar en wetenschappelijk verantwoord antwoord op deze vragen maar voelen toch veel voor een positief antwoord. Door deze stellingname aanvaarden we in feite een beïnvloeding van de delen door het geheel waarvan ze deel uitmaken. Soms noemt men dit laatste verschijnsel "downward causation", neerwaartse oorzakelijkheid. De kaken van een dier bijvoorbeeld beantwoorden niet alleen aan de wetten van de mechanica. Ze moeten ook voldoende effectief zijn bij het verwerven en verwerken van het voedsel zodat het dier kan overleven. De overlevingsdoelstelling en het doelstellingsbegrip verschijnen hier opnieuw ten tonele.

Dit brengt ons tot een organisatorische visie op de werkelijkheid. De werkelijkheid wordt dan gezien als een organisatiestructuur, een doelgericht systeem, bestaande uit een aantal deelsystemen die in een zeker verband tot elkaar staan. Men kan elk van deze deelsystemen opnieuw als organisatiestructuren beschouwen en verder ontbinden. In de verschillende lagen van de werkelijkheid onderkent men bijgevolg organisatiestructuren waarvan de deelsystemen min of meer gedetailleerd zijn. De bouwelementen op een lager niveau vormen de mogelijkheidsvoorwaarden voor de complexere structuren die op een hoger niveau voorkomen. De deelsystemen op een bepaald niveau hebben een zekere zelfstandigheid maar schakelen zich in of worden ingeschakeld om de doelstellingen van de hoger niveau organisaties waar te maken. In een groot bedrijf onderscheidt men achtereenvolgens divisies, departementen, diensten en werknemers die op een min of meer gestructureerde manier samenwerken om de ondernemingsdoelstellingen te realiseren. Dergelijke doelgerichte wezens noemt men in de robotica "holons". Een holon is tezelfdertijd deel en geheel, een deel met betrekking tot de hogere niveaus en een geheel ten opzichte van de lagere niveaus. Alhoewel holons over een grote beslissingsautonomie beschikken, combineren ze hun inspanningen om het globale doel te realiseren. Met een hiërarchische structuur gaat dus ook een hiërarchie van doelstellingen samen. Zoals de organisatiestructuur de samenhang in de structuur van een geheel kenmerkt, geven de doelstellingen het samenhangende in het gedrag van een systeem weer. Zelfs indien deze organisatorische visie in wezen niet mocht opgaan blijkt ze toch een vruchtbare benadering te zijn.

3. Op een doel gericht gedrag

Een reiziger vertrekt meestal met een vooropgesteld reisdoel en het vaste voornemen om tijdig aan te komen. Spijts onverwachte hindernissen tracht hij zijn bestemming binnen het gestelde tijdsbestek te bereiken. Een dergelijk gedragspatroon kan men op een doel gericht of doelgericht noemen. Een doelgericht, doelstrevend of normatief systeem streeft een gekozen of opgelegd doel na en tracht de vooropgestelde norm spijts alle mogelijke "storingen" waar te maken. Komt de reiziger in een opstopping terecht dan zoekt hij alternatieve wegen of probeert de verloren tijd terug in te lopen. De elementen van een doelgericht systeem zijn op een zodanige manier op elkaar afgestemd dat hun gedrag een zekere samenhang vertoont en het geheel zich gericht gedraagt. Dit gebeurt door het nastreven van een einddoel en/of het realiseren van een bepaald criterium. De reiziger wenst bijvoorbeeld de reiskosten binnen de perken van zijn budget te houden. Doelgerichtheid mag hier niet met finaliteit verward worden. Er bestaat een intentie en een streven om het doel te bereiken. Het vooropgestelde doel wordt echter niet noodzakelijkerwijs bereikt. Als men iets doelgericht zoekt dan betekent dit nog niet dat het ook zal gevonden worden of zelfs dat het er is. Men gedraagt zich echter volledig als of het er was. De wetenschap wijst finaliteit en teleologie met klem af. Het volledig en onontkoombaar door het doel bepaald zijn, wordt niet aanvaard als verklaring voor een gebeuren. Men kan immers niet aannemen dat het heden door de toekomst bepaald wordt. De toekomst wortelt in het verleden maar houdt nog een reeks mogelijkheden open. Dit sluit echter niet uit dat het actueel gedrag door in de toekomst verwachte noden beïnvloed wordt. Ook het verlangen naar een betere wereld speelt een grote rol. De reiziger begeeft zich op weg met de hoop dat zijn verwachtingen beantwoord zullen worden.

In dit hoofdstuk hanteren we een cybernetische of regeltechnische visie op doelgerichtheid. Men kan een systeem een sterk doelgericht gedrag geven door het inbouwen van terugkoppeling of "feedback". Een terugkoppeling kan ervoor zorgen dat systemen een norm nastreven spijts onverwachte en verstorende invloeden. Het terugkoppelingsprincipe is gebaseerd op een doelmatige bijsturing van het systeem uitgaande van een vergelijking tussen het werkelijk en gewenst gedrag. Daartoe voert men informatie in de vorm van energie of materie terug van de uitgang naar de ingang van het systeem. Een bestuurder die vaststelt dat zijn voertuig van de baan afwijkt en door bijsturen corrigerend optreedt, maakt in feite gebruik van dit terugkoppelingsmechanisme. Dit geldt ook voor een bedrijfsleider die door gepaste maatregelen reageert indien blijkt dat de gestelde objectieven niet zullen gehaald worden.

In de werkelijkheid komen heel wat terugkoppelingskringen voor, dikwijls in een verdoken vorm. Beschouw bijvoorbeeld het eenvoudig mechanisch systeem bestaande uit een massa m die aan een (lineaire) veer met veerconstante k opgehangen is en dit in het geval dat de kracht F=0. De zwaartekracht m.g die op de massa inwerkt, leidt tot een vervorming van de veer en een verplaatsing x van de massa. We weten uit de mechanica dat een dergelijk systeem tot rust komt indien de potentiële energie minimaal wordt en er bijgevolg geen potentie tot verandering meer is. Men kan aantonen dat in dit geval de krachten elkaar in evenwicht houden. Voor een punt in een potentiaalveld komen het minimum energie principe en de wetten van de statica immers met elkaar overeen. De evolutie van de potentiële energie V in functie van de verplaatsing van de massa vertoont een minimum. Voor x = m.g/k is de potentiële energie minimaal en bereikt het systeem zijn evenwichtspositie x’. Om het systeem uit deze evenwichtspositie te brengen is een uitwendige kracht vereist. Verdwijnt deze kracht dan keert het systeem spontaan terug naar zijn evenwichtsstand. De toestand van minimale energie blijkt dus de norm te zijn die door een dergelijk mechanisch systeem nagestreefd wordt. Dit wijst op een terugkoppelingskring. Het systeem massa- en veersysteem kan dan ook als een blokschema met een terugkoppeling voorgesteld worden. In dit blokschema wordt de relatie tussen de norm x’ en de versnelling a van de massa weergegeven. De kracht F die het systeem uit zijn evenwichtstoestand tracht te brengen wordt als storing ingevoerd. We kunnen uit dit alles afleiden dat er een nauw verband bestaat tussen doelgerichtheid, terugkoppeling en het minimum energie principe.

Zoals reeds opgemerkt werd, keert het massa- en veersysteem na een verstoring spontaan terug naar zijn evenwichtsstand. Dit is het geval indien de evenwichtstoestand stabiel is. Er bestaan ook labiele evenwichtstoestanden. Om dit te verduidelijken beschouwen we het eenvoudig mechanisch systeem bestaande uit een scharnierende stang met een massa aan het uiteinde. Dit systeem twee evenwichtstoestanden, een labiele positie a met de massa in hoogste stand en een stabiele positie b met de massa helemaal beneden. In de labiele stand is de potentiaalfunctie maximum en volstaat een kleine storing om het systeem volledig uit zijn evenwicht te brengen. Na het verdwijnen van de storende invloeden keert het systeem niet meer vanzelf terug naar de labiele evenwichtspositie. Voor complexe niet-lineaire systemen krijgt de potentiaalfunctie het uitzicht van een berglandschap met toppen en dalen. Men kan zich dan ook stabiele posities voorstellen waar de potentiaalfunctie niet minimaal is. De energiedrempel belet dan dat het systeem in normale omstandigheden naar een lager potentiaalniveau "degradeert". Pas indien de verstoring een zekere drempelwaarde overschrijdt, verliest het systeem zijn stabiliteit.

Een overeenkomst tussen de (fysische) lagen van de werkelijkheid en de potentiaalniveaus is nu voor de hand liggend. De hogere lagen van de werkelijkheid komen met hogere niveaus van potentiële energie overeen. Hoe hoger het niveau hoe verder een systeem zich van het "natuurlijk" evenwicht met minimale potentiële energie verwijderd heeft. Men kan aantonen dat deze uitspraak niet alleen voor de verschillende toestanden van een systeem maar ook voor de diverse structuren van een organisatie opgaat. Naarmate een structuur ingewikkelder wordt, neemt het potentiaalniveau toe. Dat complexe organisatiestructuren kunnen blijven bestaan is een gevolg van de energiedrempels en het terugkoppelingseffect dat ermee samengaat. In elk van de lagen van de werkelijkheid vindt men bijgevolg drempels en terugkoppelingen die de stabiliteit van de organisatiestructuren binnen zekere grenzen waarborgen. Dit model maakt dus duidelijk hoe complexe organisatiestructuren zich kunnen bestendigen. Het verklaart ook dat organisatiestructuren toch nog kwetsbaar zijn en ten gevolge van storingen kunnen degenereren. Om een drempel te passeren of een hoger niveau te bereiken is een externe energietoevoer nodig die tegen de natuurlijke evolutie naar een minimum van potentiële energie ingaat.

Deze zienswijze brengt ons tot de tweede hoofdwet van de thermodynamica of de entropiewet. De entropiewet geeft aan dat een gesloten systeem in de niet-ideale realiteit zo evolueert dat zijn entropie toeneemt. De entropie kan beschouwd worden als een maat voor de wanorde. Voor het uiteenvallen van structuren en de afbraak van orde die ermee overeen komt, kan men bijgevolg ook naar de tweede hoofdwet verwijzen. Concentraties van materie en energie zijn volgens deze wet "onnatuurlijk". Materie en energie trachten zich te verspreiden. Op het eerste zicht wijst de tweede hoofdwet bijgevolg de ontwikkeling van orde uit wanorde volledig af. De tweede hoofdwet sluit echter een lokale toename van orde niet uit. Het ontstaan van nieuwe organisatiestructuren gaat evenwel ten koste van de orde in hun omgeving. Dit verschijnsel stelt de wetenschap voor meer problemen dan de toename van de wanorde. Kan het ontstaan van complexe structuren verklaard worden door toevalsprocessen of wordt men gedwongen om een doelgerichte evolutie te aanvaarden?

Men dient op zijn minst aan te nemen dat organisatiestructuren een op overleven gericht gedrag vertonen. De bestaande organisatiestructuren moeten zodanige eigenschappen hebben dat hun voortbestaan gedurende een bepaalde periode gegarandeerd is. Daartoe horen ze vrij robuust te zijn tegen verstoringen. Men kan dan ook in elk van de lagen van de werkelijkheid terugkoppelingen vinden die de samenhang van de organisatiestructuren op ieder niveau verdedigen. Enkelingen en groepen bijvoorbeeld denken van nature eerst aan zichzelf. Het nastreven van de overlevingsdoelstellingen vormt immers de noodzakelijke voorwaarde voor hun bestaan en biedt mogelijkheden voor het nastreven van hogere doelstellingen. Dit geldt niet alleen voor levende wezens en hun organisatievormen. Ook in de levensloze materie beletten terugkoppelingsmechanismen het uiteenvallen van stabiele structuren. Zoals reeds vroeger gesteld werd, vindt men een hiërarchie van doelstellingen met in dit geval het voortbestaan van de organisatiestructuren als norm. Het geheel is voor zijn voortbestaan afhankelijk van zijn delen. Omgekeerd blijken de delen voor hun welzijn ook dikwijls afhankelijk van het overleven van het geheel. Dit is bijvoorbeeld duidelijk het geval voor een bedrijfsorganisatie. Indien de doelstellingen van de onderneming en de werknemers die er tewerk gesteld worden onvoldoende op elkaar afgestemd zijn dan gaat het bedrijf ten gronde. Ook een kankergezwel kan een organisme en tenslotte ook zichzelf vernietigen. Het voortbestaan van een complexe organisatiestructuur vereist dus een hiërarchie van op elkaar afgestemde doelstellingen.

Het ontstaan zelf van complexe structuren is, zoals reeds gesteld werd, moeilijker verklaarbaar dan hun degeneratie. Hoe kunnen de energiebarrières die eigen zijn aan organisatiestructuren die zich ver van het evenwicht bevinden, genomen worden? Voor het ontstaan van orde uit wanorde kan het terugkoppelingsmechanisme eveneens een verklaring bieden. Terugkoppelingen kunnen niet alleen stabiliserend maar ook destabiliserend werken. Schijnbaar onbetekenende storingen leiden in zekere omstandigheden tot onverwacht grote effecten. Om dit te begrijpen moeten we aandacht besteden aan dynamisch of tijdsafhankelijk gedrag. Brengt men het reeds beschouwde massa- en veersysteem door een kleine uitwendige kracht bij zijn resonantiefrequentie aan het trillen dan wordt de periodieke beweging van de massa in theorie oneindig groot. Om dit te verklaren richten we onze aandacht vooreerst op het wiskundig model. De algebraïsche vergelijking die het dynamisch gedrag van het systeem kenmerkt blijkt voor de kracht F=0 een oplossing voor de verplaatsing x te hebben die verschilt van de nuloplossing. In feite gaat het om een zeer eenvoudig geval van het eigenwaardeprobleem en vinden we de eigenfrequentie van het lineair systeem die met de natuurlijke trillingsfrequentie en de resonantiefrequentie overeenkomt. Bij complexere systemen leidt de oplossing van het eigenwaardeprobleem tot verschillende eigenwaarden en daarmee samengaande eigenvectoren of modevormen. Deze modevormen zijn ortogonaal en karakteriseren samen het trillingsgedrag van het systeem in de ruimte. De modes van een trillende snaar zijn voorbeelden van patronen die kunnen ontstaan. De eigentrillingen overeen met de grondtoon en boventonen. Een andere verklaring voor het onverwacht hevig trillen van het massa- en veersysteem kan gevonden worden in het blokschema met terugkoppelingskring. Het opslingeren van de trilling schrijft men dan toe aan het terugkoppelingsmechanisme dat bij de eigenfrequentie het effect van de verstorende kracht F cumulatief versterkt.

Trillingsverschijnselen doen zich voor bij uiteenlopende systemen die ten gevolge van terugkoppelingslussen onstabiel worden. Een bekend en hinderlijk voorbeeld hiervan is het spontaan rondfluiten van een geluidsversterkingsinstallatie. Dit gebeurt indien een terugkoppeling zich niet meer als een tegenkoppeling maar als een meekoppeling gedraagt en de afwijkingen niet terugdringt maar opdrijft. Een kleine storing kan hierdoor een systeem in een totaal andere toestand brengen. De opvarenden kunnen bijvoorbeeld een roeibootje laten kantelen door met gepaste bewegingen de schommelingen te versterken. Men vindt een gelijkaardig meekoppelingseffect bij autokatalyse in de scheikunde. De aanwezigheid van een bepaalde stof is dan noodzakelijk voor de synthese van dezelfde stof en het reactieproduct beïnvloedt bijgevolg het proces. Men heeft in dit geval met een reactielus te doen. Dergelijke niet-lineaire systemen kunnen zich chaotisch gaan gedragen. Een storende invloed leidt dan tot grillige en onvoorspelbare evoluties. Dit gedrag kan ook aanleiding geven tot het ontstaan van patronen in ruimte en tijd. Het systeem gaat zich bijvoorbeeld zoals een klok gedragen en verandert periodiek van toestand. Er kunnen zich ook patronen in de ruimte gaan aftekenen die stabiel (of beter gezegd stationair) blijven dank zij een continue toevoer en afvoer van energie.

Bekende voorbeelden hiervan zijn de Belousov - Zhabotinsky-reactie en de Bénard-instabiliteit die een belangrijke rol speelden in het onderzoek van I. Prigogine. Dergelijke systemen vertonen minstens één "attractor" in de toestandsruimte die het gedrag van het systeem aantrekt en het gevormde patroon bepaalt. Sommigen beschouwen attractoren of aantrekkers dan ook als doelen van doelgerichte processen. Men zoekt de verklaring voor het ontstaan van een hoger niveau van orde of organisatie bijgevolg in het complex gedrag dat eigen is aan niet-lineaire systemen en spreekt van zelforganisatie. Volgens de hier verdedigde visie hebben we echter met gevallen van terugkoppeling te doen. Terugkoppelingen komen in uiteenlopende vormen en op elk van de niveaus van de werkelijkheid voor.

Men kan dus besluiten dat na een verstoring het meekoppelingseffect vooreerst de bestaande orde doorbreekt en vervolgens de organisatiestructuur naar een hogere laag van de werkelijkheid drijft. Tenslotte zorgt het tegenkoppelingseffect ervoor dat de nieuw gevormde structuur stabiel blijft. Men zou bijgevolg kunnen stellen dat het terugkoppelingsmechanisme verantwoordelijk is voor zowel een streven naar een hogere organisatiegraad als het voortbestaan van de organisatiestructuren. Men ziet de werkelijkheid dan als een proces dat door immens veel terugkoppelingen gestuurd wordt. Een deel van al het bestaande wordt door dit proces via een aantal tussenstappen naar een grotere complexiteit gedreven. Daar men op elk van de niveaus van de werkelijkheid dezelfde bestendigings- en doorgroeinormen vindt, kan men aan algemeen geldende doelstellingen denken.

4. Opbouw en afbraak

Men kan het leven beschouwen als een reis door de tijd. De mens vraagt zich af of deze reis een doel heeft en waarheen ze hem leidt. Is het leven een reeks van toevallige gebeurtenissen zonder zin en betekenis? Of heeft het gebeuren een bedoeling en bestemming? Het is duidelijk dat het toeval een grote rol speelt in de wereld. Het is echter niet realistisch alles aan het toeval toe te schrijven. De ervaring leert ons dat toevalsprocessen dikwijls destructieve effecten hebben. De tweede hoofdwet die een degeneratie van de wereld voorspelt, kan verklaard worden aan de hand van statistische verschijnselen. Energie en materie streven spontaan naar een uniforme verdeling die het meest waarschijnlijk is. Een toename van entropie komt met een toename van waarschijnlijkheid overeen. Verbanden en relaties tussen elementen, bouwstenen en individuen kunnen wel ontstaan door toevallige contacten maar blijven slechts duurzaam indien er een zekere ontvankelijkheid en affiniteit bestaat. Niet alle mogelijke combinaties van stoffen reageren met elkaar en leiden tot chemische verbindingen. Analoog geldt dit ook voor relaties tussen mensen. Slechts stabiele verbanden maken een kans. Een aantal structuur-mogelijkheden blijkt dus uitgesloten. De werkelijkheid test de mogelijkheden die open liggen bovendien uit op hun robuustheid. Alleen stabiele organisatiestructuren die door een voldoende hoge energiedrempel tegen storende invloeden beschermd zijn, kunnen blijven bestaan. Organismen en organisaties die niet efficiënt genoeg functioneren om reserves op te bouwen zijn in een langdurige schaarsteperiode of bij een ernstige tegenslag gedoemd om te verdwijnen.

Zoals reeds opgemerkt werd, kan men de werkelijkheid beschouwen als een groot proces. Dit proces waarin voortdurend materie, energie en informatie getransformeerd worden, leidt tot het ontstaan van orde uit wanorde. Complexe en ver van het evenwicht verwijderde fysische structuren hebben een behoefte aan materie- en energiestromen om in stationair evenwicht te blijven en zich in stand te houden. Er wordt continu materie en energie uit de omgeving opgenomen en na transformatie in een gedegenereerde vorm terug afgestaan. Deze "dissipatieve" structuren vormen het platform voor de ontwikkeling van de hogere lagen van de werkelijkheid. Complexe dissipatieve structuren blijken zich op "de rand van de chaos" te bevinden en balanceren op de grens tussen stationaire en chaotisch gedrag. Ze bestendigen zichzelf door een dicht web van terugkoppelingskringen die echter ook mogelijkheden bieden voor verandering en aanpassing. Hierdoor kunnen deze structuren evolueren in wijzigende omstandigheden.

Het evolutieproces is het resultaat van twee tegengestelde soorten van "krachten". Vooreerst kan men opbouwende, structurerende en integrerende krachten onderscheiden die tot de ontwikkeling van nieuwe organisatiestructuren leiden. Dit geldt niet alleen voor de fysische lagen maar ook voor de immateriële lagen van de werkelijkheid. Door toevalsprocessen worden tal van mogelijkheden afgetast. Slechts de mogelijkheden die aanslaan en weerstand bieden aan allerhande bedreigingen blijven voortbestaan. In de werkelijkheid wordt men eveneens geconfronteerd met afbrekende, eroderende, fragmenterende en desintegrerende verschijnselen die de bestaande structuren aantasten en zelfs vernietigen. We weten uit ervaring dat het in stand houden van organisatiestructuren een onafgebroken inspanning vergt. De toevoer van materie en energie is niet alleen noodzakelijk voor het normaal functioneren van de organisatiestructuur maar is ook vereist om de defecte elementen te herstellen of te vervangen. De opbouwende en afbrekende krachten leiden tot het ontstaan en vergaan van organisatiestructuren. Deze tegenstrijdige tendensen zijn verantwoordelijk voor de levenscycli die de groei-, stagnatie- en vervalsfasen van organisatiestructuren kenmerken. Ze creëren ook ruimte voor verandering en laten vernieuwing toe. Levenscycli vindt men terug op elk van de niveaus van de werkelijkheid. Ze zijn karakteristiek voor de evolutie van sterren, levende wezens, culturen, theorieën, technologieën, ondernemingen, .... Het blijkt dus om een universele eigenschap te gaan.

De levensloop van organisatiestructuren wordt niet alleen bepaald door het proces van opbouw en afbraak maar eveneens beïnvloed door het totaliteitskader. Dit kader legt beperkingen op aan de ontwikkeling van de diverse organisatiestructuren en zorgt voor spanning, wedijver, mededinging en zelfs conflict. Er zijn ruimtelijke begrenzingen en de bruikbare materie en energie is niet onbeperkt beschikbaar. In een beperkt kader gaat opbouw zeer dikwijls samen met afbraak die de nodige "plaats ruimt" voor vernieuwing . De eerste hoofdwet van de thermodynamica of wet van behoud van energie houdt bijvoorbeeld in dat de energietoename van een organisatiestructuur gepaard gaat met een identieke energieafname in de omgeving. Volgens de tweede hoofdwet van de thermodynamica wordt de afname van de entropie van een organisatiestructuur gecompenseerd door een minstens even grote toename van de entropie van de omgeving. De lokale creatie van orde gaat dus samen met een afbraak van orde in de omgeving. Een organisatiestructuur kan bijgevolg niet onafhankelijk van haar omgeving gezien worden. Voor haar voortbestaan is ze in hoge mate afhankelijk van de wisselwerking met haar omgeving. Ze dient aangepast en afgestemd te zijn en een rol en opdracht te hebben. Indien een organisatiestructuur haar plaats niet vindt in het geheel wordt ze verdrongen door organisatiestructuren die beter functioneren. Er werd reeds gewezen op de noodzaak van een efficiënte werking om aan verstoringen en bedreigingen van buitenuit te weerstaan. Succesvolle organisatiestructuren zijn beter bestand tegen bedreigingen van hun omgeving en slagen er in de kansen die het totaliteitskader biedt beter te benutten. Het nemen en geven, krijgen en afstoten blijft slechts voortduren indien de belangen van zowel de organisatiestructuur als haar omgeving ermee gediend zijn. Dit alles wijst op een grote verwantschap van de werkelijkheid met een economisch systeem. Dat minima- en maximaprincipes een grote rol spelen in zowel de fysica als de economie is bijgevolg niet toevallig.

De overeenkomst wordt nog duidelijker indien we de bedrijfswereld en het ontstaan en tenietgaan van ondernemingen beschouwen. Bedrijfsorganisaties stellen niet alleen hun winstcijfers centraal, ze trachten o.m. ook hun markt te vergroten en te groeien. Door schaalvergroting hopen ze meer optimaal te werken en de competitie beter aan te kunnen. Succesvolle organisatievormen worden bovendien nagevolgd. In een begrensde markt leidt dit tot toenemende concurrentie. Hieruit kunnen we afleiden dat organisatiestructuren pogen om hun organisatievorm aan de omgeving op te leggen en hun patroon in ruimte en tijd trachten te verspreiden en bestendigen. Door te groeien en zich te vermenigvuldigen slagen ze er in individueel of als soort verder te bestaan. In een beperkt kader leidt deze expansiedrift tot spanningen, botsingen, conflicten en een "struggle for life". Daarbij vernietigen of integreren ze de "onaangepaste" structuren uit hun omgeving. Niet alleen de sterkste, vlugste, handigste of fitste soorten overleven echter. Slechts de bedrijven die de belangen van al hun belanghebbenden ("stakeholders") voldoende dienen, blijven voortbestaan. Bedrijven dienen niet alleen aandacht te hebben voor hun aandeelhouders ("shareholders") maar ook voor hun klanten, leveranciers en werknemers. Succesvolle ondernemingen slagen niet meer alleen in de competitiestrijd door hun eigen kracht maar ook dank zij de meerwaarde die door een netwerk van samenwerkingsverbanden geboden wordt. De organisatiestructuren die blijven bestaan behartigen op een afgewogen manier de belangen van zichzelf en van hun omgeving. Vanuit dit oogpunt gezien kunnen we bijgevolg stellen dat de kritische succesfactoren voor een organisatiestructuur te maken hebben met de "belangen van de totaliteit". De doelstellingen waaraan ze moeten voldoen kunnen dan ook beschouwd worden als eisen van de totaliteit.

Waar in de lagere harde lagen doelgerichtheid nog in verband kan gebracht worden met fysische wetten blijkt dit niet het geval meer te zijn voor de zachtere hogere lagen. Op hoger niveau wordt doelgerichtheid een vager begrip dat overeenkomt met preferenties in de natuur, menselijke intenties, een structurerend appel. Doelgerichtheid speelt dan in de ruimte die causaliteit en toeval open laten en heeft een eerder oriënterend, niet dwingend karakter. Is doelgerichtheid een voorlopige oplossing voor een gebrek aan reductionistische verklaring of gaat het echt om een fundamenteel fenomeen? Maakt de mens zich geen zinsbegoocheling indien hij achterom kijkt en een lijn in de evolutie van het verleden naar het heden onderkent? Al het zijnde is er uiteraard gekomen maar daarom was het nog niet noodzakelijk de bedoelding dat het er kwam zoals het is. Bovendien hoeft de vroegere ontwikkeling zich niet noodgedwongen ongestoord in de toekomst verder te zetten. Niet alles kon en kan echter. Zekere ontwikkelingen blijken onvruchtbaar te zijn en hebben geen toekomst. De ervaring leert ons dat bepaalde structuren en gedragspatronen geen kans maken en tot verdwijnen gedoemd zijn. De gotische kathedralen die niet aan de regels van goed vakmanschap beantwoorden en geen weerstand boden tegen de tand des tijds zijn gesloopt. De werkelijkheid stelt dus eisen en werkt als een filter. Dit houdt daarom nog geen plan in. Zoals we niet kunnen aannemen dat het heden volledig in het verleden vastlag, kunnen we evenmin aanvaarden dat het heden volledig door de toekomst bepaald wordt. Het aanvaarden van een oriënterende doelgerichtheid is een tussenoplossing tussen een volledig open en een volledig gesloten toekomst. Deze doelgerichtheid uit zich op hoger niveau o.m. als een utopisch streven naar een betere wereld, een appel tot ethisch handelen en een eindeloos verlangen naar het ongenaakbare.

Recapitulerend kunnen we stellen dat doelgerichtheid:

Het samenspel van regels, toeval en doelgerichtheid zorgen voor een spannend gebeuren met onverwachte wendingen. Deze drie ingrediënten vindt men ook terug in de voornaamste sporten en verklaren voor een groot deel hun populariteit. Ook het competitief element vormt een verklaring. Winnen en verliezen, promoveren en degraderen, stand houden en uitgeschakeld worden sluiten echter niet alleen blijdschap maar ook ontgoocheling in. In een sportief kader wint men ten koste van een verliezer. Dit is eveneens het geval in het werkelijke leven met zijn voortdurende strijd tot voortbestaan. Tengevolge van de materiële beperkingen neemt het nieuwe dikwijls de plaats van het oude in. Dit leidt tot het "bitterzoete" spel van opbouw en afbraak, leven en dood, pijn en vreugde.

Ook de mens is gegrepen door het dramatische spel van leven en dood dat voor elkeen in een levenscyclus resulteert. Aan het einde van de levensloop zijn de degeneratie van het menselijk organisme en de dood onontkoombaar. Zoals alle levende wezens kan de mens door voortplanting het voortbestaan van zijn soort mogelijk maken. Het overleven van de menselijke soort biedt echter geen echte troost voor de individuele mens die angstig tegen ziekte en dood aankijkt. Diep in de mens leeft echter een verlangen om zich over de grens van de dood heen te bestendigen. Bestaat er een ontsnappingsroute via de immateriële lagen? Is het religieus aanvoelen van een leven na de dood een illusie zonder enige grond? Kan men alleen hopen verder te leven in het collectief geheugen?

5. Nieuwe uitwegen

De echte reiziger verlaat de platgetrapte paden en verkiest het rustige binnenland boven de overvolle stranden. Hij is steeds op zoek naar nieuwe impressies, monumenten, landschappen en vergezichten. Zijn zoektocht naar nieuwe horizonten verplicht hem het onbekende te exploreren en risico’s te nemen. Ook de natuur en de mens zijn rusteloos en onvoldaan op zoek en tasten voortdurend de mogelijkheden af. Er ontstaan nieuwe organisatiestructuren die, als ze voldoende levensvatbaar en robuust zijn, blijven bestaan. Het leven manifesteert zich in ontelbare soorten en varianten. Een reeks van uiteenlopende organismen en organisaties betwist elkaar de beschikbare middelen en vecht voor hun voortbestaan. Sommige blijken daarbij succesvol en zijn in staat om zich te bestendigen. Andere falen door interne en/of externe oorzaken en overleven niet. Dit zet echter geen blijvende domper op de evolutie. Het leven zoekt andere uitwegen en bouwt onverdroten verder op de puinen van de mislukkingen. Ondanks de destructieve verschijnselen worden voortdurend nieuwe pogingen tot het construeren van complexe organisatiestructuren ondernomen. De evolutie leert ons dat tenminste toch op de aarde de opbouwende krachten de overhand gehaald hebben op de afbrekende fenomenen. Men kan aannemen dat indien de fysische voorwaarden voldaan zijn het leven steeds opnieuw pogingen zal wagen om naar hogere lagen door te stoten.

Binnen elk van de lagen van de werkelijkheid kan men de opbouw en afbraak en het verschijnen en verdwijnen van nieuwe soorten en varianten onderkennen. Indien het kader te eng wordt en geen nieuwe ontwikkelingen meer toelaat zoekt de evolutie andere wegen. Als de tijd rijp is gaat de evolutie een nieuwe richting uit. Er ontstaat een bijkomende laag waarin het leven verder zijn gang gaat. Er wordt voortdurend gebouwd op de onderliggende lagen maar de geldende patronen worden daarbij doorbroken. De materie en energie zijn op een originele manier georganiseerd die efficiënter blijkt te zijn in de gegeven omstandigheden en ook beter beantwoordt aan de eisen van de totaliteit. Deze nieuwe organisatie vertoont ook onverwachte kenmerken die niet meer als combinaties van bestaande eigenschappen kunnen beschouwd worden. De evolutie blijft geen "variatie op hetzelfde thema" meer maar neemt een nieuwe wending. Door dit creatief proces ontvouwt de werkelijkheid zich en ontstaat er een toenemende diversiteit, variëteit en verscheidenheid.

De constructieve en creatieve krachten drijven de organisatiestructuren naar een grotere complexiteit. Een grotere complexiteit wordt gekenmerkt door een hogere organisatiegraad. Om ondanks toenemende schaarste, competitie en spanning in een een veeleisende omgeving te overleven dienen de organisatiestructuren vindingrijker en beter georganiseerd te zijn. Er ontstaan meer en ingewikkelde relaties. Dit leidt tot een toenemende verwevenheid van de organisatiestructuren. Kenmerkend voor succesvolle organisaties zijn de doelmatige informatiesystemen met terugkoppelingskringen en lerende processen. Niet alleen de interne relaties worden echter complexer. Ook de relaties met de omgeving verfijnen. De organisatiestructuren trachten zich beter te positioneren ten opzichte van hun omgeving en zoeken een optimale plaats in de totaliteit. Ze pogen de onderlinge spanningen te verminderen en een harmonisch evenwicht na te streven. Dit wijst opnieuw op een minimumprincipe en kan vertaald worden in een doelgerichtheid. Naarmate de organisatiegraad toeneemt worden de verbanden minder star en laten ze een grotere autonomie toe. Door deze vrijheid kan de organisatiestructuur flexibeler reageren op allerhande bedreigingen en uitdagingen.

Samenvattend kunnen we stellen dat er in de werkelijkheid lokaal een overheersende trend bestaat waardoor de organisatiestructuren naar een hoger niveau van orde opklimmen, complexer worden en een hogere organisatiegraad bereiken. De evolutie wordt gekenmerkt door een groeiende:

De ontwikkeling van de moderne maatschappij met haar doorgedreven taakverdeling, internationale handel, wereldwijde communicatiekanalen, internationale organisaties... is hiervan een sprekende illustratie. De steeds complexer wordende samenwerkingsverbanden en grootschaliger structuren worden nagestreefd omwille van een aantal competitieve voordelen die ze bieden. Deze voordelen zijn het gevolg van synergie en schaaleffect. De overlevingsdoelstellingen, de concurrentie en het beperkt kader drijven de organisatiestructuren naar efficiëntere relatievormen. Dit resulteert dan ook noodgedwongen in een grotere complexiteit. Kunnen we bijgevolg aannemen dat een toenemende organisatiegraad de bedoeling is van het evolutieproces? Is de natuur aan het experimenteren met steeds gewaagder wordende materiële structuren zoals een spelend kind dat met Legoblokjes zijn fantasie de vrije loop laat en sprookjeskastelen bouwt?

De toenemende complexiteit van de organisatiestructuren is echter niet als een doel op zichzelf te beschouwen. Op hoog niveau krijgen de verbanden een minder dwingende en zachtere aard. Bovendien lijken ze dikwijls niet meer verzoenbaar met de overlevingsdoelstellingen en de soms bittere strijd voor het voortbestaan die ermee samengaat. Enkelingen en groepen geven ook niet alleen meer voorrang aan zichzelf. Bewuste daden van zelfopoffering, zorg voor onproductieve gehandicapten, bescherming van het ongeboren leven en gastvrijheid voor de hulpbehoevende vreemdelingen zijn voorbeelden van een gedrag dat niet in een harde, competitieve en egoïstische wereld past. Complexe organisatiestructuren blijken ook humane doelstellingen na te streven. De complexiteit schept de mogelijkheidsvoorwaarden voor een meer humane wereld. Er ontstaat ruimte en aanleg voor een streven naar hogere doelstellingen.

Het opklimmen naar een hoger niveau van de werkelijkheid resulteert in een toenemende reductionistische onbepaaldheid. De onderliggende lagen bieden de mogelijkheidsvoorwaarden voor het hoger niveau gedrag maar bepalen dit gedrag blijkbaar niet volledig. De elementaire wetten leggen niet alles volledig vast en laten ruimte voor het onvoorspelbare, het onverwachte en het nieuwe. Er ontvouwen zich steeds meer mogelijkheden die de wereld interessanter en boeiender maken. De vrijheid die het gevolg is van het creatieve proces is echter niet onbeperkt. Op hoog niveau spelen nog een aantal algemene principes en opgelegde normen. Deze normen zijn niet als starre natuurwetten te beschouwen maar kunnen toch niet straffeloos genegeerd worden. Het miskennen van de regels en normen die bijvoorbeeld met de overlevingsdoelstellingen te maken hebben is destructief voor de individuen en/of groepen die zich eraan bezondigen. Hetgeen met de doelstellingen in overeenstemming is kan men met goed in verband brengen en wat er tegenin gaat met kwaad. Het kwaad is destructief en blijkt uiteindelijk zelfs zelfdestructief te zijn. De ethische regels zijn bijgevolg niet vrijblijvend. Er blijken dus preferenties te bestaan die de ontwikkelingen in een bepaalde richting sturen.

Het ethisch aanvoelen kan beschouwd worden als een kompas dat de mens oriënteert. Het aannemen van een objectieve waarde-ethiek houdt in deze visie het aanvaarden van een doelgericht streven in.

De hogere lagen van de werkelijkheid worden ook gekenmerkt door hun immaterieel en zacht karakter. Het is alsof de werkelijkheid, net als een gevangene in een enge cel, noodgedwongen wegvlucht in een gedachten- en dromenwereld. Een vergelijking met de computerwereld is hier voor de hand liggend. Ook in dit domein neemt het belang van de software toe t.o.v. de hardware en ontwikkelt zich een virtuele wereld. Terloops werd reeds gewezen op het belang van lerende processen voor het succesvol opereren van organisaties. Levende wezens beschikken over de mogelijkheid om modellen te vormen van het gedrag van hun omgeving, hun sootgenoten en zichzelf. Deze modellen laten de organisatiestructuren toe om te anticiperen en problemen te voorkomen. Ze zijn zeer flexibel en aan wijzigende omstandigheden aanpasbaar zodat de organisatiestructuren ook in nieuwe omstandigheden doeltreffend kunnen blijven reageren. Ook de relaties tussen complexe organisatiestructuren worden minder hard. Intelligente wezens zijn immers in staat imaginaire en utopische werelden te bedenken en ze als streefdoel voorop te stellen. Ze kunnen ook met soortgenoten communiceren, zich in de plaats ervan stellen en meevoelen met hun ervaringen. Dit alles leidt naar een reactie tegen onrecht en mistoestanden. Als gevolg hiervan worden de wederzijdse relaties minder bepaald door fysieke bedreiging en economische ruil . Ze krijgen een zachter karakter daar affectie en liefde een grotere rol kunnen spelen.

6. Wat is er eigenlijk aan de hand?

Een reiziger die met vreemde gebruiken geconfronteerd wordt, heeft het soms moeilijk om de bedoeling ervan te ontdekken en stelt zich vragen over hun zin. Ook de mens vraagt zich af waar het eigenlijk om gaat in deze wereld. Men kan de totaliteit zien als een volledig autonoom systeem waarin het toeval de drijvende kracht is en dat zonder enige doelgerichtheid zelf zijn eigen weg zoekt. We kunnen niet aannemen dat dit schitterend gebeuren doelloos is, geen enkele betekenis heeft, tot niets dient en totaal zinloos is. Al te veel toevalligheden maken een verhaal onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. Daarenboven betwijfelen we ook af een doelloos gebeuren tot iets constructiefs en blijvends kan leiden. " Er is geen gunstige wind voor een schip dat zijn bestemming niet kent " wist men reeds in de oudheid. We zien ons dan ook verplicht het doelstellingsconcept in te voeren en een verband te leggen tussen doelgerichtheid en zingeving. Meewerken aan een constructief proces wordt als positief en sterk zingevend ervaren. Taken die "nutteloos" lijken worden als zeer demotiverend ervaren en roepen weerstanden op. De organisatorische visie, die in deze tekst voorgesteld werd, gaat er van uit dat er preferenties bestaan die de werkelijkheid in een bepaalde richting drijven. Deze doelgerichte evolutie is zeker voor complexe systemen moeilijk volledig te verklaren vanuit elementaire wetten. De normen worden dan ook als van buiten (of van boven) opgelegd gezien. Ze verwijzen naar de eisen van de totaliteit. Deze eisen drukken op zijn minst de voorwaarden uit waaraan al het zijnde moet beantwoorden om te blijven voortbestaan.

Men kan de werkelijkheid beschouwen als een groot spel, waarin binnen een beperkt kader regels, toeval en doelgerichtheid een rol spelen. Dit spel leidt tot samenhangende patronen in ruimte en tijd. Zo geformuleerd doet het ons aan "artificial life" simulaties denken. Het spel van de totaliteit schept een grote diversiteit van organisatiestructuren met een toenemende organisatiegraad en autonomie. De werkelijkheid ontplooit zich in al zijn facetten en exploreert de hogere immateriële lagen. Het is alsof het leven zich van zijn materiële basis en de beperkingen die ermee samengaan wil vrijmaken. De mens die dit spel passief ondergaat maar ook over mogelijkheden beschikt om het actief te beïnvloeden komt in opstand tegen de destructieve fenomenen die onafscheidbaar verbonden blijken aan de constructieve krachten. De mens droomt van een betere wereld en tracht de ellende en pijn te minimaliseren. Daarbij botst hij echter op het onverbiddelijk einde dat eigen is aan het spel van leven en dood. Als betekenis en zinzoekend wezen stelt de mens zich dan ook vragen over de bedoeling en bestemming van dit alles. De vraag naar een scheppende kracht of Schepper kan daarbij niet ontweken worden.

We betwijfelen sterk of de wetenschap afdoende antwoorden op deze vragen kan leveren. De wetenschap brengt wel veel feitenmateriaal aan dat onze verwondering over het ontstaan van de complexe werkelijkheid doet toenemen en een creatief principe of een "scheppende hand" op de achtergrond laat vermoeden. De eis tot voortbestaan staat in deze werkelijkheid centraal en wordt op de meest vernuftige manier nagestreefd. Het is bovendien alsof de totaliteit zich van het materiële wil losmaken en naar "het mens en wereld overstijgende" neigt. Dit verlangen naar het tijdsloze en transcendente is ook diep in de mens aanwezig. Het religieus verlangen om zich verbonden te weten met de kosmos of zich aan de Schepper toe te vertrouwen lijkt de essentie te zijn waarrond alles draait.

20/09/97

09/11/02